Jeremias Verkruijsse
Jeremias Verkruijsse was schoenmaker in St. Anne, waarschijnlijk vanaf zijn huwelijk rond 1746 tot zijn dood in 1759. Zijn leven had een tamelijk tragisch verloop.
Inhoud
Jeugd
De ouders van Jeremias waren Jan Verkruijsse en Jozijntje Walrave. Hij kwam uit het vroegere fortje Turkije bij IJzendijke en zij uit Zuidzande. Daar trouwden ze waarschijnlijk rond 1708. Ze kregen zeven kinderen. Eerst werd Martha geboren in 1709 in Zuidzande. Het gezin vertrok in 1712 van Zuidzande naar Oostburg, waar Rachel in 1712 en Jeremias in 1713 werden geboren. Daarna volgden nog Hester en Cathalijntje.
In Oostburg werd Jan Verkruijsse poorter. Hij kocht er een huis aan het begin van de Oudestad aan de weg naar Zuidzande. Hij werd eerst beenhouwer en daarna voerman.
Vlak voor 1720 stierf het dochtertje Hester van twee. Oudste dochter Martha stierf op haar elfde in juni van datzelfde jaar. Jeremias was toen zeven.
In 1723 kocht vader Jan een groot stuk land in de Veerhoekpolder bij Oostburg en werd hij landman met een flinke schuld.
Toen Jeremias dertien was in 1726 werd er nog een tweeling geboren die diezelfde dag nog stierven. Zeven maanden later stierf ook de moeder van Jeremias. Bij haar overlijden in maart 1727 staat dat zij een man en drie kinderen naliet, Rachel, Jeremias en Cathalijntje.
Ruim een jaar na de dood van zijn vrouw verkoopt Jan in mei 1728 het land weer en eind juni wordt hij ‘verdronken gevonden en geschoud bij Scherrebier’, in de polder zo’n drie kilometer van zijn huis. Na alle tegenslagen was het Jan misschien te veel geworden en maakte hij wellicht een eind aan zijn leven. Jeremias was toen vijftien.
Wat er tussen 1728 en 1745 met Jeremias gebeurd is, is niet bekend. Er was geen erfenis, zijn vader had alleen maar schulden nagelaten, dus de kinderen zijn misschien eerst ondergebracht bij hun tante Marie Verkruijsse, die dan al voor de vierde en laatste keer getrouwd is. Jeremias zal in de leer gegaan zijn bij een schoenmaker.
Huwelijk met Elisabeth Willems
Rond 1745 trouwt Jeremias met Elisabeth Willems, die afkomstig was uit Wemeldinge. Zij had al een kind Pieter van zeven uit een eerste huwelijk en een in onecht geboren kind Martinus van een jaar of drie, dat ze in Brugge ter wereld had gebracht.
Helaas is er in de kerkeraadsacta niets terug te vinden over de komst van Jeremias en Elisabeth naar St. Anne. Het eerste levensteken dat we van Jeremias tegenkomen is de acte van de weeskamer van St. Anne waarin hij als ‘borger en inwoner deser stede’ voogd wordt over Pieter Pietersen Laus, ‘geboren tot Beeckercke in Walcheren, oud omtrent seven jaar, kind van Adriaen Pietersen Laus en Elisabeth Willemsen, denselven Laus in Oostindien overleden, in ‘t hospitaal van Batavia, den 11 augustus 1743, volgens extract van de Heeren bewindhebberen van de Oostindische Compagnie dd 17 maart 1746 [...]’
De eerste man van Elisabeth Willems was dus Oostindiëvaarder en overleden in Batavia.
Over het tweede kind van Elisabeth staat dit in de acte:
‘Item nog van Martinus Joos, volgens declaratoir van gemelte Elisabeth Willemsen, sijne moeder, buijten echt geprocureert bij Joos, sonder den toenaem te weten, het selve kint out omtrent vier jaaren, gebooren tot Brugge en aldaer in de St. Anne kerke gedoopt [...]
De post, alsoo gemelde weesen, volgens declaratoir van den selver moeder geen goederen sijn hebbende, heeft den voogt, Jeremias Verkruijsse, versogt, deselve mogen gestelt werden op den Boek van Nieten, welk is geconsenteert.'
Jeremias moet een braaf man geweest zijn dat hij bij zijn huwelijk meteen twee kinderen onder zijn voogdij nam die ook nog geen cent meebrachten.
Kinderen en vrienden
Het eerste kind van Jeremias en Elisabeth wordt geboren in juni 1746. Het is een dochter Josina, vernoemd naar de moeder van Jeremias. Zij trouwde later met Abraham van Cruijningen. Bij haar doop zijn Gillis Leissenaar en zijn vrouw Rachel Verkruijsse de getuigen. Rachel is de oudste zus van Jeremias. Ze woonden in Aardenburg.
In 1748 volgt Johannes, vernoemd naar de vader van Jeremias. Van dit kind is verder niets bekend. De doopgetuigen zijn Marinus Elslant en Adriana Everhard, die waarschijnlijk van buiten St. Anne komen.
Vier jaar later, in 1752, komt Jacobus, genoemd naar de vader van Elisabeth. Hij wordt nog geen jaar oud . Bij hem zijn de doopgetuigen Jacobus Loysen en Abigael Steenaard.
In 1754 volgt David, die later zou trouwen met Margrita Deunink. Opnieuw is Abigael Steenaard doopgetuige, samen met haar man Adriaan Riemers. Zij woonden aan het Marktplein en dreven zeer waarschijnlijk herberg Het Stadswapen.
Het laatste kind, opnieuw een Jacobus, wordt geboren in juli 1759, en bij hem zijn de doopgetuigen opnieuw Jacobus Loyssen en Catalijntje Verkruijsse, waarschijnlijk de jongere zus van Jeremias. Deze Jacobus Verkruijsse zou drie keer trouwen en hij kreeg bij twee vrouwen elf kinderen.
Schoenmakerij
Op 26 januari 1757 kopen Jeremias en Elisabeth ‘... een huijs en stallinge staende binnen dese stede op cheijnsgront geldende jaarlijks vijff schellingen Vlaams den hooft, met nog twee en een halve roeden cheijnsgrond daar mede gaande, geldende jaarlijks een schelling en drij groten, verschuldigt sulx samen ses schellingen drij groten Vlaams, beijde ten proffijte van dese stadt. [..] Boedel van Jan D'Hose, crediteuren verkopen het voornoemde huis aan Jeremias Verkruijsse, schoenmakersbaas, woonende alhier, ten desen present, voor 7-0-0.
Het voornoemde huis abouterende tegen de Greveningsedijk aan de westzijde, zuid tegen het huis van de armen deser stede, oost tegen de weide van de erven van wt de burgemeester Jacobus van der Strate en noord tegen gemelde dijk van Greveninge.'
Zeer waarschijnlijk woonden ze voor die tijd meer dan tien jaar in een huurhuis, waar Jeremias ook de schoenmakerij had.
Het huis stond op de plek waar nu Singel 8a staat.
Jeremias heeft maar drie jaar plezier gehad van het huis met schoenmakerij in eigendom, want begin december 1759 sterft hij en wordt zijn dood ingeschreven in het begraafboek.
B St. Anne: 4.12.1759 begraven op het kerkhof van St. Anne Jeremije Verkruyse out omtrent sees en vertijg jaar geboren tot Oostburg.
Zoals gebruikelijk was werd er door afgevaardigden van het stadsbestuur een boedelbeschrijving gemaakt, een zogenaamde prisie. Daaruit moest blijken of er voldoende middelen aanwezig waren bij de nagelaten echtgenote om voor de kinderen te kunnen zorgen, en om de erfenis van die kinderen vast te leggen. Daardoor krijgen we een goed beeld wat er in een huis aanwezig was. Zoals blijkt uit de volgende opsomming waren Jeremias en Elisabeth bepaald niet rijk.
Boedel
Vrije van Sluis, 484
Priesie en Extimatie bij ons ondergeschreve commissarissen uijt den agtbaren magistraat der stad en schependomme van Sint Anne ter Muijden gedaan ten huijse van Elisabeth Willems wedue met kinderen van haren man Jeremias Vercruijsse overleden den 1 December 1759.
Eerst in de camer
een bedde met sijn toebehoren 4 - -
twee kassen - 8 -
een staande plaate met het verdere ijserwerk - 6 - 8
een tinne schotelwaterpot en 13 tinne lepels - 10 -
het rek met het porceleijn - 10 -
het gerleijer werk rond de kamer - 11 -
ses kantoorstoelen met drie gemene en een
tafel - 8 - 8
vier gordijnen met het schouw rabat - 4 -
In de bakkeete
rommelinge - 5 -
Op de zolder
wat rommelinge en het
schoenmakersgereedschap - 15 -
In de kelder
een keren tobben en rommelinge 1 - -
In het agterhuijs
een kopere ketel twee ijsere potten met de
verdere rommelingen 1- 5 -
In de koestal
een swarte melkkoe 5 - -
de voeragie voor de koe en wat stroo - 2 -
Een mager verken in het kot - 8 -
[Totaal] L 15 - 13 - 4
Aldus dese prisie en extimatie gedaan naar onser kennesse en wetenschap op den 16 april 1760
Jacobus de Ridder
Frans Bookelaar
Uitleg
Het bed in de kamer zal wel een bedstee geweest zijn. Er stonden twee kasten en bij de haard was een haardplaat met tangen en schep. De luxe bestond uit tingoed en een rek met porseleinen borden en kommen. De zes kantoorstoelen en drie gewone stoelen waren genoeg om naast het gezin zelf nog één gast te ontvangen. De vier gordijnen zullen voor de ramen gehangen hebben en het schouwrabat was een sierkleed boven de haard.
Het bed was het enige voorwerp dat enige waarde had, vier pond. De koe was nog meer waard.
De bakkeet, waarin het brood werd gebakken, bevatte slechts wat voorwerpen van weinig waarde.
Het is niet erg waarschijnlijk dat Jeremias op zolder heeft gewerkt als schoenmaker. De prisie vond ruim een half jaar na zijn dood plaats, dus waarschijnlijk had Elisabeth het gereedschap inmiddels naar de zolder gebracht. Op diezelfde zolder zullen de kinderen geslapen hebben op stromatrassen, in elk geval op iets wat niet eens het vermelden waard was.
In de kelder stond de karnton om zelf boter en karnemelk te maken.
In het achterhuis werd gekookt in een koperen ketel en in ijzeren potten.
In de koeienstal stond een zwarte melkkoe, het voer voor de koe en wat stro. De koe was van alle bezittingen het meeste waard.
Het magere varken in het varkenskot spreekt voor zich.
Elisabeth hertrouwde in 1762 met Jannes Verbrugge.