Keure
De stadskeure was het handvest waardoor in de middeleeuwen aan de jonge steden of nederzettingen stadsrecht werd toegekend. De keure werd verleend door de landvorst; meestal hadden de bewoners van de nieuwe vestiging met de vorst of zijn afgevaardigden hierover reeds onderhandeld. Het nieuwe statuut werd dus gevraagd en de vorst hield rekening met de wensen van de bevolking. De keur of "core" schonk aan de stad de rechterlijke, wetgevende, fiscale en militaire autonomie indien de stad haar verplichtingen aan de vorst zou nakomen, die natuurlijk het opperste gezag behield. Meestal werd het statuut van een oudere stad tot voorbeeld genomen. Het stadsrecht, vastgelegd in de keur, werd meestal aangevuld met nieuwe privileges. De keure of de keuren werden bewaard in het belfort of in het stadhuis. Zij waren de waarborg van de stedelijke vrijheid. (Bron: Wikipedia)
De oudst bekende keure van Mude stamt uit 1202, ruim voordat stadsrechten werden verkregen. In die keure worden de tolrechten geregeld voor een aantal steden in het Brugse Vrije, namelijk Damme, Monnikerede, Houcke, Mude, Sluus, Slepeldamme, Coxyde en Oostborgh.